Op 20 januari 2024 was er in de weekendkrant van De Standaard aandacht voor psychoanalyse. Als reactie hierop publiceerde Van Rillaer samen met een aantal anderen een compleet van de pot gerukte aanklacht (krant van 12 februari), waar ik wel moest op reageren. Hier mijn repliek (krant van 14 februari):
“Opiniestukken over psychoanalyse lijken vaak wat op de poppenkastvoorstellingen uit mijn kindertijd. Eerst wordt een boze wolf opgevoerd en vervolgens profileren de opiniemakers van dienst zich als de helden die eens flink de waarheid zullen zeggen. Veelal is Freud de grote boosdoener. Zijn werk zou slechts berusten op fantasie en zijn klinische methode op een combinatie van theoretische speculatie en kille afstandelijkheid.
De stok om Freud mee te slaan luistert meestal naar de naam wetenschap, al lijkt het dat het opiniestuk van Jacques Van Rillaer en collega’s (DS 12 februari) ons vooral katapulteert naar het post-truth-tijdperk. Een tijdperk waarin wetenschappelijke evidentie er blijkbaar niet écht toe doet, en waarin tragisch genoeg vooral de patiënt in de kou blijft staan.
Laten we eerst even kijken naar de wetenschappelijke evidentie. Zoals in De Standaard werd gemeld (DS 20 januari) verscheen midden 2023 in World Psychiatry – het meest invloedrijke tijdschrift in het veld van de psychiatrie – een grote overzichtsstudie naar de werkzaamheid van psychoanalytische therapie. Op basis van methodisch gestreng onderzoek toont deze zogenoemde umbrella review van meta-analyses aan dat psychoanalytische therapie voor diverse psychiatrische aandoeningen gemiddeld genomen goed werkt. Psychoanalytische therapie beantwoordt daarmee aan de criteria voor evidencebased behandelingen.
Voor Van Rillaer en collega’s, die reeds jaren hun best doen om de term psychoanalyse gelijk te stellen met pseudowetenschap, zal zo’n bevinding wellicht ongemakkelijk zijn. Ze houdt immers in dat Freuds’ nazaten gemiddeld genomen toch niet zo’n idiote navelstaarders zijn en misschien zelfs voeling hebben met wat bij hun patiënten leeft. Hun ongemak leid ik af uit de twee opmerkingen die ze bij de overzichtsstudie formuleren.
Open deuren
Ten eerste stippen ze aan dat de studie uit World Psychiatry geen betrekking heeft op psychoanalytische therapie maar op psychodynamische therapie, waardoor het overzichtsartikel de psychoanalyse niet zou ondersteunen. Wellicht lazen onze Belgische criticasters de methodesectie van het betreffende artikel niet grondig door. Daar staat letterlijk dat de auteurs beide zoektermen als synoniemen namen. In de ruimere literatuur worden de termen ‘psychodynamisch’ en ‘psychoanalytisch’ trouwens door elkaar gebruikt. Ze weerspiegelen diverse theoretische tradities binnen de psychoanalyse.
Ten tweede stippen ze aan dat de overzichtsstudie te veel verschillende vormen van psychodynamische en psychoanalytisch therapie groepeert en zich richt op “een regenwoud aan aandoeningen”. Wie daar problemen mee heeft, onttrekt zich spijtig genoeg aan het huidige debat in de medische en klinisch-psychologische literatuur. Umbrella reviews groeperen altijd behandelingen die qua aanpak sterk op elkaar lijken zonder daarom identiek te zijn. Dat is een manier om empirisch onderbouwde overzichten op te bouwen – niet alleen over de psychoanalytische aanpak trouwens, maar bijvoorbeeld ook over cognitieve gedragstherapie of koppeltherapie. Zeggen dat sommige nuances langs deze weg verloren gaan, is open deuren intrappen.
Misschien lijkt het dat ik op mijn beurt van Van Rillaer en collega’s ook boze wolven maak, maar eigenlijk is hun roedelvorming bijzaak. Een grote groep mensen in onze maatschappij heeft geen boodschap aan dat soort poppenkast en wil vooral hulp voor de psychische problemen waar ze mee kampen.
De prevalentie van psychiatrische aandoeningen is historisch hoog en epidemiologen schatten in dat die nog zullen toenemen. Om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan die complexe maatschappelijke uitdaging hebben we geen nood aan boegeroep langs de zijlijn, maar aan goed gevormde professionals die genuanceerd samenwerken en actief met patiënten op zoek gaan naar een uitweg.
De nuchtere conclusie die we uit de huidige onderzoeksliteratuur kunnen trekken, is dat psychoanalytische therapie werkt. Het is bijgevolg verstandig om ze naast andere goed onderbouwde vormen van psychotherapie toe te passen in de praktijk. Ook is het verstandig om studenten te blijven vormen binnen deze therapierichting. Een goede vorming leidt er onder meer toe dat hulpverleners actief werken met overkoepelende factoren die het herstelproces bevorderen. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat de kwaliteit van de therapeutische relatie cruciaal is. Het is evident dat psychologen en psychiaters hierop inzetten. Van Rillaer en collega’s, daarentegen, voeren een karikaturale Freud ten tonele die nog ijziger zou zijn dan de koelkast van mijn grootouders. Suggereren dat psychoanalytici zich op die manier gedragen, is even absurd als stellen dat cognitieve gedragstherapeuten hun patiënten behandelen als ratten die ze met straffen en belonen conditioneren.
Impliceren de recente onderzoeksbevindingen dat mijn boeken van Freud klaar zijn voor het antiquariaat? Geenszins. Elke psychologische interventiemethode bouwt voort op kadertheorieën die ons modellen over menselijk functioneren en psychopathologie aanreiken. Binnen de psychoanalytische benadering staat de menselijke ervaring van disharmonie en het lastige samenleven met onszelf en anderen centraal. Freud was niet de enige die daarop wees, maar zijn beschrijvingen blijven mij en wereldwijd vele anderen inspireren, zowel om klinisch aan de slag te gaan met patiënten als op het vlak van onderzoek. Ook voor studenten blijft het de moeite waard om de basisteksten te lezen. Zo leren ze om zelf autonoom te durven denken en het geroep aan de zijlijn niet zomaar voor waar aan te nemen. Freud is weliswaar dood, maar niet verdrongen.
En wat betreft die penisnijd waar Van Rillaer en collega’s vol misbaar naar verwijzen. Hebben vrouwen daar dan echt zoveel last van? Op dat punt moet ik hun kritiek bijtreden. Wellicht zijn het vooral mannen die eronder lijden.”