Interview door Bieke Purnelle voor De Wereld Morgen op 14 mei 2014:
Stijn Vanheule is klinisch psycholoog en psychoanalyticus. Hij is als hoofddocent verbonden aan de Vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie van Universiteit Gent, en lid van de New Lacanian School. DeWereldMorgen had een gesprek met hem over een van zijn stokpaardjes: labeling, diagnosedrift en psychomedicalisering bij kinderen.
Stijn Vanheule is ook auteur van onder meer Psychose anders bekeken en Diagnosis and the DSM: A Critical Review, een boek waarin hij brandhout maakt van de DSM-5 (‘Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders’), de nieuwe bijbel van de psychiatrie. Het handboek werd gepubliceerd door de American Psychiatric Association en functioneert in ons land als leidraad voor heel wat beslissingen inzake zorg. Mensen met psychische problemen, maar zonder DSM-diagnose, hebben bijvoorbeeld vaak geen recht op zorg en ondersteuning.
Daarnaast maakt hij zich met regelmaat druk over het epidemische karakter van psychiatrisering en etikettering bij kinderen.
Het aantal kinderen met een diagnose van een of andere psychische stoornis is in twintig jaar tijd met bijna 40 procent gestegen. Het gebruik van psychoactieve geneesmiddelen is zowat verdriedubbeld. Met name het gebruik van ADHD-medicatie is met 400 procent toegenomen. Zijn er zoveel meer ‘gestoorde’ kinderen in onze samenleving of is er iets anders aan de hand?
“Eerst en vooral doet de zorg te veel aan checklistdiagnostiek: diagnoses worden al te vaak gesteld op basis van eenvoudige checklists en houden geen rekening met context en ervaring. Vooral de context wordt schromelijk over het hoofd gezien, terwijl dat nu net een variabele factor is en je daar dus vrij makkelijk iets aan kan doen. Een voorbeeld: een kind functioneert niet in een bepaald onderwijssysteem of -methode en gedraagt zich onaangepast. Men verplaatst het kind naar een ander schoolsysteem en het probleemgedrag verdwijnt. Het allerbelangrijkste, namelijk in welke omgeving een kind zich ontwikkelt, wordt over het hoofd gezien in het huidige zorgbeleid. Heel wat diagnoses vertalen dus geen psychisch probleem, maar wel een mismatch tussen kind en omgeving. Bovendien is karakter of temperament hebben iets helemaal anders dan gestoord zijn.”
“Daarnaast groeien kinderen in een andere samenleving op dan twintig jaar geleden. We leven ons in een hoogtechnologische kennismaatschappij, waarin kinderen haast nonstop geprikkeld worden. Bovendien brengen onze kinderen nauwelijks nog ongesuperviseerde tijd door. Er wordt constant op hen gelet. Gewoon vrij spelen zonder dat er iemand toezicht houdt, zoals vroeger heel gewoon was, is zeldzaam geworden.”
“Ons onderwijssysteem is ook erg competentiegericht: de leerplannen en einddoelen staan centraal. Het voornaamste doel is iedereen naar die einddoelen leiden binnen een welbepaalde afgebakende tijd. Ons onderwijssysteem is niet aangepast aan de maatschappelijke veranderingen. Dat zou boven aan de prioriteitenlijst van de volgende onderwijsminister moeten staan.”
“Wanneer er over hervorming wordt gepraat, dan moet het ook gaan over hoe we met een diversiteit aan kinderen willen omgaan in de huidige en toekomstige samenleving. Onze maatschappij heeft geen brave kinderen nodig. Geef actieve en ondernemende kinderen een plek waar ze zich kunnen ontwikkelen. Besteed in de lerarenopleiding aandacht aan het leren omgaan met kinderen, ook met kinderen die afwijken van de norm.”
Heeft al die labeldrift ook een impact op hoe kinderen zich ontwikkelen?
“Wanneer je een kind een etiket opplakt, dan maak je er een stereotype van. En het werkt blamerend. Het label of het etiket werkt als een soort virtuele gevangenis. Kinderen gaan zich ook vereenzelvigen met dat label en zich ernaar gedragen (self fulfilling prophecy). Als je iemand vertelt dat je in hem gelooft, dan krijgt die persoon meer zelfvertrouwen. Maar dat werkt ook in de andere richting: als je een mens maar vaak genoeg vertelt dat hij/zij luid, bazig, grappig is, dan zal de persoon in kwestie zich ook als dusdanig gaan gedragen.”
“Er is ook nog niet onderzocht wat zo’n label doet met de ontwikkeling van kinderen. En al evenmin wat voor effect het gebruik van psychofarmaca heeft op lange termijn. We zijn zo voorzichtig en angstig met drugs, alcohol en roken wanneer het over kinderen gaat, maar over het dagelijks toedienen van medicatie aan een opgroeiend kind stellen we ons geen vragen, terwijl rilatine net zo goed een drug is, zij het een conventioneel aanvaarde.”
“Bovendien zijn er heel wat kinderen die zelf geen last ondervinden van hun gedrag, die zich prima in hun vel voelen. Toch krijgen ze probleemgedrag aangepraat. Volwassenen observeren en beoordelen kinderen. Het oordeel van het kind zelf wordt niet in beschouwing genomen. Hoe kinderen hun eigen gedrag ervaren telt niet mee. Dat is ondenkbaar bij volwassenen. In de psychiatrie geldt de regel dat je volwassenen geen diagnose mag geven als ze daar niet zelf om vragen. Het gaat eigenlijk voorbij aan de kinderrechten dat men die ervaringscomponent niet hanteert voor diagnoses bij kinderen.”
Eens een kind het etiket ADHD of ASS krijgt opgeplakt, raakt het daar nooit meer vanaf. Zijn dat soort stoornissen, gesteld dat er werkelijk sprake is van een stoornis, voor altijd?
“Labels als ADHD en ASS worden als stabiel gezien. Maar dat klopt niet. Heel wat kinderen vertonen op een gegeven moment of gedurende een periode bepaalde verschijnselen, maar die blijken te verdwijnen wanneer de context waarbinnen ze zich bewegen aangepast wordt. Zodra je de schoolomgeving of opvoedstijl verandert, verandert het gedrag.”
“Het onderzoek naar dergelijke neurobiologische stoornissen focust zich op de genetica. De symptomen worden zuiver biologisch bekeken en bestudeerd. Maar tot nader is er niets bewezen, alle onderzoek ten spijt. Het gaat nog steeds om veronderstellingen. Er is nog nooit aangetoond dat er een genetische factor bestaat die dergelijke stoornissen veroorzaakt. Er wordt voorbijgegaan aan de context. Nochtans kan je genen niet veranderen en context wel. Alleen wordt er heel wat geld verdiend met psychoactieve medicijnen.”
Vanwaar dan toch die onweerstaanbare aandrang om te meten, testen en te etiketteren?
“Men is vergeten dat statistiek eigenlijk beschrijvend bedoeld is, en niet voorschrijvend. Dat geldt voor heel wat dingen. Elke ouder kent wel de dwangbuis van groeicurven en ontwikkelingssprongen waarin de consultatiebureaus hen van bij de geboorte van hun kind proberen te wurmen. Maar kinderen ontwikkelen zich niet allemaal aan hetzelfde tempo. Als je baby niet rechtopzit tussen de leeftijd van vier en zes maanden, dan wordt er al alarm geslagen. Meestal is dat nergens voor nodig. Statistiek geeft enkel aan hoe de meerderheid zich gedraagt. Afwijkingen van die gemiddelden zijn dus geen stoornissen, maar gewoon normaal.”
Zijn er ook kinderen die wel degelijk gebaat zijn bij labels en medicatie?
“De groep kinderen die een etiket krijgen is allesbehalve een homogene groep. We hebben een aantal kinderen van dichtbij gevolgd. We zien kinderen die zelf vertellen dat ze zonder rilatine niet normaal functioneren en in de gevangenis zouden belanden. Maar andere kinderen vertellen dat hun creativiteit hen ontglipt wanneer ze medicatie slikken en dat het voornaamste positieve aspect voor hen is dat hun ouders minder boos zijn op hen. Ook opvallend: een kind dat vertelt dat rilatine onzin is want dat hij ze achterhield en dus niet innam, maar toch positieve reacties kreeg op zijn ‘verbeterde’ gedrag.”
“Het voordeel is vooral dat het niet de schuld van het kind is. Het kind is niet stout, maar ‘gestoord’. Voor mij persoonlijk wegen de nadelen echter zwaarder door: het feit dat kinderen worden wat anderen zeggen dat ze zijn en nooit meer van dat etiket af geraken. En het feit dat de problematiek voornamelijk vanuit een neurobiologisch perspectief worden bekeken en niet vanuit de context, de omgeving van het kind. Ik denk dat het essentieel is dat we elk kind bekijken als een individu in plaats van als een label of een stoornis.”