DSM 5: op naar een gemiste kans?

Op 15 juni 2012 publiceerde De Morgen een kritisch opiniestuk over DSM-5. Ignaas Devisch (Faculteit Geneeskunde UGent en Artevelde Hogeschool) en ikzelf schreven dit stuk, maar deden dat in dialoog met een aantal collega’s uit onze faculteiten. Spijtig genoeg haalden de namen van de medeondertekenaars – Wim Beyers, Filip Geerardyn, Maarten Vansteenkiste en Paul Verhaeghe van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen en Thierry Christiaans, Jan De Maeseneer en Myriam Deveugele van de Faculteit Geneeskunde – die allen ook prof zijn aan de UGent, de krant niet. Op de website van De Morgen staan hun namen wel. Hier ons opiniestuk:

Stijn Vanheule en Ignaas Devisch

De bijbel inzake geestelijke gezondheidszorg predikt hoe langer hoe meer het gebruik van geneesmiddelen.

 Nog een jaartje en dan zal vanuit de VS de nieuwste versie van het wereldwijd meest gehanteerde handboek voor psychiatrische diagnostiek worden voorgesteld: de DSM-5, voluit ‘Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders’. Als er vanuit de medische wereld één boek bestaat dat een grote impact heeft op het leven van alledag, dan is het wel deze DSM. Wat zal die vijfde versie van dit handboek met u doen en welke problemen zullen er als gevolg daarvan ontstaan?

Het handboek wordt vandaag gebruikt als basis voor diverse belangrijke beslissingen inzake geestelijke gezondheidszorg. Niet alleen in de VS, maar ook in ons land. Overheden gebruiken de diagnostiek gebaseerd op dit boek als criterium om hulpverlening terug te betalen, zorgverleners om te beslissen welke kinderen recht hebben op extra begeleiding, en studenten maken via dit handboek kennis met psychiatrische problematiek.

De DSM is met andere woorden het ijkpunt waar zowel hulpverleners als overheden zich massaal op richten om maatregelen te nemen die mensen met psychische problemen rechtstreeks treffen. Wij hebben de online versie van de DSM-5 bestudeerd en maken ons zorgen over een aantal evoluties. Zullen wij er in 2013, wanneer het handboek op de markt komt, collectief mee aan de slag gaan, of zullen we zoeken naar een alternatief?

Zorgwekkend aan het handboek is dat de samenstellers van de American Psychiatric Association een eng biologisch perspectief op psychisch lijden naar voren schuiven. Dit is een verdere stap in de realisatie van de ultieme droom om psychisch lijden louter te kunnen verklaren vanuit biologische grond, zonder veel aandacht voor de complexe interactie met de psychosociale omgeving. Dat schept een groot probleem voor de wetenschappelijke onderbouwing en de kwaliteit van de hulpverlening, zowel bij de begeleiding van gewone psychische reacties zoals rouw, als van ernstige psychiatrische problemen. Door psychische problemen als lichamelijke aandoeningen te bestempelen leren we mensen alle heil te verwachten van medische oplossingen, lees geneesmiddelen. Nu al weten we dat mensen overmatig medicijnen slikken die inwerken op het brein, zoals antidepressiva of kalmeermiddelen. Het eenzijdig focussen op de biologische grond van psychisch lijden werkt medische overconsumptie in de hand, zeker als daarbij ook normale problemen (rouw, relatieconflicten, opvoedingsmoeilijkheden) gepsychiatriseerd worden.

Wat is de DSM? Kort gesteld is het een overzichtswerk met als doel ‘alle’ psychiatrische stoornissen te vatten in beschrijvende rubrieken. De DSM-5 streeft naar het onderbouwen van stoorniscategorieën op louter biologische (genetische, neurobiologische, chemische, …) grond. De voorzitter en vice-voorzitter van de DSM-5-commissie beschouwen dit als een vooruitgang in het psychiatrisch denken.

Op zich is de hoop om psychisch lijden zo natuurwetenschappelijk mogelijk te omkaderen lovenswaardig, maar voor de meeste aandoeningen bestaat geen sluitend bewijs dat ze door louter biologische factoren bepaald zouden zijn. Toch overheerst deze overtuiging vandaag. Populaire berichtgeving versterkt het vermoeden dat de oorzaak van psychiatrische problemen, zoals depressie, ADHD of schizofrenie, alleen te vinden zou zijn in het brein of in het erfelijk materiaal dat we in ons lichaam dragen. Niets is minder waar. Hersenscans en genetisch onderzoek tonen aan hoe het lichaam functioneert, maar vertellen ons niet waarom sommige mensen ernstige problemen hebben en andere niet.

Onderzoek wijst er telkens weer op dat psychiatrische problemen ontstaan op het kruispunt van diverse invloeden, zoals culturele en sociale factoren, individugebonden psychologische elementen en biologische invloeden. Afwijkende genen leiden bijvoorbeeld niet automatisch tot zware psychische problemen. Enkel in combinatie met levensgebeurtenissen kunnen zij uitmonden in psychiatrische problematieken. Omgekeerd zien we dat negatieve omgevingsinvloeden vaak ook ingrijpende lichamelijke veranderingen veroorzaken. Seksueel misbruik van kinderen wijzigt bijvoorbeeld het functioneren van het brein, waaruit blijkt dat contextfactoren en de individuele beleving ervan cruciaal zijn.

Neem nu schizofrenie. In het tijdschrift Nature toonden onderzoekers, onder leiding van de Nederlander Jim Van Os, in 2010 overtuigend aan dat deze kwestie weliswaar met erfelijkheid te maken heeft, maar in grote mate ook samenhangt met het meemaken van negatieve sociaal-culturele invloeden. Omgevingselementen zoals trauma’s en verwaarlozing in de kindertijd, opgroeien in een verstedelijkte omgeving, frequent cannabisgebruik of behoren tot een minderheidsgroep en ervaren van discriminatie, maken mensen evenzeer kwetsbaar voor psychosen dan de biologische bagage die ze meedragen.

Psychiatrische problemen, waarvan schizofrenie slechts één voorbeeld is, zijn bijgevolg niet te herleiden tot louter individuele lichamelijke ziektes; het zijn complexe patronen van disfunctioneren, met zowel sociaal-culturele, psychologische als neurobiologische kenmerken.

Wie dat niet inziet, schiet onvermijdelijk tekort in de hulpverlening ter zake. Een benadering die aandacht heeft voor zowel culturele en sociale invloeden, individugebonden psychologische factoren als biologische componenten van een probleem is zonder meer aangewezen. Ze doet niet alleen recht aan de eigenheid van de mens, maar is wetenschappelijk ook het best onderbouwd.

Op zich is niets mis met het neurobiologisch, genetisch of chemisch kijken naar en begrijpen van menselijk gedrag. Het wordt wel problematisch wanneer dit leidt tot een eenzijdige visie op de complexiteit van het menselijk functioneren, en de psychosociale context en de beleving van een individu gaandeweg uit het oog verloren worden. Laat dit nu juist het probleem zijn van de DSM-5. Laat ons vooral naar alternatieven zoeken.

This entry was posted in diagnoses and tagged , , . Bookmark the permalink.

Comments are closed.