De Standaard publiceerde op 10 december 2011 een opiniestuk waarin ik aangeef vanuit welk perspectief we aan de universiteit werken met psychoanalyse. Met dank aan de redactie voor de titel:
Niet zomaar charlatans met Kleenex
Psychoanalyse doorstaat empirische toets
Psychoanalyse laat ons niet onberoerd. In één weekendkrant wordt gewag gemaakt van een strijd over de erfenis van Sigmund Freud, laat Slavoj Zizek blijken dat hij onder anderen bij Jacques Lacan de mosterd haalt om politieke systemen te karakteriseren en verwijst fotograaf Michiel Hendryckx naar Freud om duidelijk te maken hoe zijn kindertijd hem parten speelt (DS 3 december). Je zou je voor minder afvragen hoe dat nu eigenlijk zit met de psychoanalyse: wat kan een mens ermee aanvangen? En hoe gaat de universitaire onderzoeker ermee om?
Evident misschien maar toch: psychoanalyse is een theorie. Dat wil zeggen dat ze een denkkader biedt om naar de werkelijkheid te kijken en om ermee om te gaan. De werkelijkheid waarin psychoanalytici vooral geïnteresseerd zijn, is psychisch lijden. Vandaar dat ze zich vooral de vraag stellen hoe menselijke ervaringen in elkaar zitten en hoe therapeutische interventies daarop kunnen ingrijpen.
De grondlegger van de discipline is Sigmund Freud. Hij was het die, vertrekkende van zijn dagelijkse praktijk als therapeut, voor het eerst stukjes van de theorie formuleerde en herformuleerde. Psychoanalytische theorie is allesbehalve een statisch geheel, maar evolueerde en evolueert voortdurend. Spreken over ‘de’ psychoanalyse is bijgevolg ongenuanceerd. Vroegere ideeën werden en worden op hun waarde beoordeeld, en in dialoog gebracht met andere wetenschappen. Jacques Lacan is daarin zonder twijfel de belangrijkste vernieuwer.
Net zoals elke andere theorie, gaande van de darwiniaanse evolutieleer tot het economisch denken van John Maynard Keynes, loopt een psychoanalytische theorie het risico gereduceerd te worden tot een dogmatisch geloofsysteem. Als dat gebeurt, is die theorie geen denkkader meer, maar een toegangspoort tot De Waarheid.
Dat is een risico waar Freud al op wees, maar gelukkig kan het anders. Hedendaags universitair onderzoek naar psychoanalyse is sterk verankerd binnen de klinische psychologie, en gaat expliciet in tegen die tendens tot dogmatisme. Dat onderzoek heeft als doel het psychoanalytische denken en de klinische methodes die eruit volgen op hun waarde te beoordelen. We vertrekken daarbij van geijkte wetenschappelijke methodes, en bestuderen de discipline in het licht van maatschappelijke en wetenschappelijke evoluties. Universitair onderwijs is op zijn beurt gebaseerd op dat onderzoek, en biedt studenten en clinici houvast om op een kritische en ethische manier na te denken over theorie en praktijk.
Kritische toets
Eén manier waarop we psychoanalyse onderzoeken, is via conceptuele studie. Dat soort onderzoek heeft als doel de eigenheid, meerwaarde en limieten van het psychoanalytische denken in kaart te brengen en af te toetsen aan andere theorieën en disciplines. Zo’n studie is belangrijk. Psychoanalyse biedt immers een denkkader dat toelaat voorbij concreet gedrag psychisch functioneren te doorgronden, en de band tussen een individu en zijn sociale leefomgeving beter te begrijpen.
Een andere vorm van onderzoek is empirisch gericht, en bestaat bijvoorbeeld uit effectstudies. Daarin wordt nagegaan of psychoanalyse als klinische methode leidt tot positieve resultaten. De kostenefficiëntie en de therapeutische werkzaamheid van psychoanalytische therapie wordt daarbij vergeleken met andere vormen van psychotherapie, of interventies met medicijnen.
Recente studies maken duidelijk dat psychoanalytische therapie de vergelijking met andere therapieën doorstaat en een effectieve behandelvorm is. En dat geldt zowel voor kortdurende als langdurende psychoanalytische therapie.
Klassiek is psychoanalyse uitgedacht als langdurige behandeling voor mensen met complexe problemen. Sommige psychoanalytische therapieën zijn echter vrij kort, en na dertig sessies kan een probleem opgehelderd zijn. Uit onderzoek weten we dat kortdurende psychoanalytische therapie even effectief is als andere vormen van psychotherapie die evenveel tijd vragen, zoals gedragstherapie. In 2008 bijvoorbeeld toonde een Nederlandse onderzoeksgroep onder leiding van Pim Cuijpers dat aan bij de behandeling van depressie. Terzijde: de therapeutische effecten die psychotherapieën in het algemeen realiseren zijn dubbel zo groot als die van een behandeling die louter op medicatie steunt. Psychoanalytische therapie wordt binnen de prestigieuze Cochrane Library – de belangrijkste databank die evidence based behandelingen in kaart brengt – dan ook beschouwd als een degelijke interventievorm.
Minder medicijnen
Op een soortgelijke manier werd ook langdurige psychoanalytische therapie aan kritische empirische toetsen onderworpen. Een recente overzichtsstudie die eerder dit jaar in The British Journal of Psychiatry werd gepubliceerd, toont aan dat patiënten die langdurige psychoanalytische therapie kregen, na behandeling merkelijk beter functioneren dan patiënten die een meer kortdurende vorm van psychotherapie kregen (meer details over deze studie staan op mijn blog). Bovendien houden dergelijke verbeteringen stand over de jaren en gaan ze gepaard met verminderde medische consumptie.
De psychoanalyse valt dus niet zomaar af te doen als vrijblijvende speculatie over menselijk functioneren. Ze biedt een denkkader voor klinische interventie en voor kritische reflectie over menselijk functioneren. Als denkkader moet ze uiteraard zelf blijvend bevraagd en bestudeerd worden.