In 2006 toonde een team Amerikaanse onderzoekers aan dat en substantieel deel van de psychiaters die het DSM-IV handboek maakten, financiële banden had met de farmceutische industrie, waardoor het de vraag is in hoeverre het instrument voldoende vanuit een onafhankelijk van deze belangengroep is opgemaakt. Nu laten ze opnieuw van zich horen, en tonen ze met een studie in het tijdschrift PLOS medicine aan dat 69% van de leden uit de werkgroep die het werk aan DSM-5 leidt, banden heeft met de farmceutische industrie. Binnen DSM-IV was dit nog 57%. In dit artikel uit De Morgen van 15 maart 2012 geef ik samen met twee psychiaters commentaar op deze studie.
Een kritische blik op DSM-5 – part 2
Enige tijd geleden startten verschillende grote groeperingen van psychologen, waaronder de British Psychological Society en verschillende divisies van de American Psychological Association, een petitie tegen de aankomende DSM-5. Grote kritiek gaat daarbij uit naar de vage formuleringen van inclusie- en exclusiecriteria voor verschillende stoornissen die naar voor worden geschoven en naar het feit dat men neurobiologische benaderingen eenzijdig op de voorgrond plaatst. Dit is de link naar de lijst met geformuleerde bezwaren. In een recent nummer van The Lancet gaat de redactie in op hoe DSM-5 rouw benadert en volledig dreigt te medicaliseren. Dit is de link naar hun editoriaal.
Een kritische blik op DSM 5 – part 1
Vermoedelijk zal de wereld in het voorjaar van 2013 verblijd worden met de nieuwe versie van het diagnostische handboek van de American Psychiatric Association: DSM-5. DSM-5 is de vijfde versie van het werk dat als volledige titel heeft: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Op basis van de beschikbare pilootversie (http://www.dsm5.org/) en publicaties door de gangmakers van dit handboek is inmiddels reeds duidelijk dat het diep problematisch zal zijn. In een aantal berichten zal ik aangeven waarom. Als opwarmer alvast een artikel met stukken interview dat De Morgen publiceerde op 28 januari 2012 en een stuk uit nummer 36 van het blad Goedele waar ik input voor gaf.
De huidige versie van DSM (DSM-IV-TR) wordt gebruikt als basis voor tal van beslissingen die een bijzondere grote impact hebben op het leven van mensen, gaande van beleidsbeslissingen tot beslissingen of iemand al dan niet recht heeft op gespecialiseerde hulp. De vraag die ik graag voorleg, is of het met de aankomende DSM-5 nog langer verantwoord zal zijn om het handboek zoveel gewicht te geven.
A Dangerous Method
A Dangerous Method is de nieuwste film van David Cronenberg. De film is gebaseerd op een toneelstuk van Christopher Hampton en brengt een fragment psychoanalytische geschiedenis in kaart. Centraal staan de behandeling van Sabina Spielrein door Carl Gustav Jung en het verhaal van hoop en ontgoocheling tussen Jung en Freud. Op 16 januari was ik te gast in het Radio 1 programma JOOS voor een bespreking van de film. Een aanleiding om verder iets te vertellen over psychoanalyse. Herbeluisteren kan hier:
In het tijdschrift Lacan Quotidien verschenen eerder ook interessante besprekingen door Clotilde Leguil en Sophie Marret.
Psychoanalyse is een effectieve therapievorm – Part 4: Leichsenring & co in The Lancet
Binnen het hedendaags psychiatrisch denken is borderline persoonlijkheidsstoornis een frequent gestelde diagnose voor personen met aanslepende problemen waarbij instabiliteit in de beleving van zelf en anderen, en destructief handelen centraal staan. In The Lancet van januari 2011 verscheen een overzichtsartikel met de huidige stand van zaken van onderzoek naar deze problematiek. Hierbij wordt onder andere ingegaan op de behandeling van borderline. Qua behandeling is er consensus dat psychotherapie centraal moet staan. De vraag die zich dan opent is welke behandelvormen meest aangewezen zijn. Op basis van 24 kwalitatief goede Radomized Controlled Trials (zie vorige berichten over effectiviteitsonderzoek) concluderen de auteurs dat van de verschillende vormen van psychotherapie vooral psychoanalytisch/psychodynamische behandelingen en cognitieve gedragstherapieën die specifiek op de borderline problematiek afgestemd zijn, kunnen beschouwd worden als effectief. De beide vormen van behandeling leiden tot substantiële verbeteringen in het functioneren van patiënten en in onderlinge vergelijkingen blijken ze even doeltreffend te zijn.
Leven van Lacan
Recent verscheen in een uitgave van de Kring voor Psychoanalyse van de NLS het boekje ‘Leven van Lacan’. Het is een levendig werkje van de hand van Jacques-Alain Miller, waarin de auteur de stijl van Lacan evoceert en op een geestige manier koppelt aan biografische informatie. Meer info: http://www.kring-nls.org/
Psychoanalyse op Peeters & Pichal
Op 19 december 2011 was ik te gast bij het Radio 1 programma Peeters & Pichal, alwaar de gastvrouw me interpelleerde over een recente polemiek in De Standaard. Tijd om even de puntjes op de i te zetten.
Interessant is dat acteur Karel Vingerhoets werd opgebeld tijdens de uitzending. Hij getuigt over wat een psychoanalytische therapie in zijn leven betekende. Geluidsfragment:
Psychoanalyse is een effectieve therapievorm – Part 3: Cuijpers & co. in Journal of Consulting and Clinical Psychology
In het klinisch psychologisch toptijdschrift Journal of Consulting and Clinical Psychology publiceerde een groep onderzoekers onder leiding van Pim Cuijpers een artikel met als titel: ‘Psychotherapy for Depression in Adults: A Meta-Analysis of Comparative Outcome Studies’. In deze studie gaan de onderzoekers in op de vraag of alle vormen van psychotherapie even doeltreffend zijn bij het behandelen van depressie.
Dit is een belangrijke vraag. Enerzijds is dit zo omdat depressie een ernstige problematiek is die vele mensen treft en waarvoor effectieve interventies meer dan nodig zijn. Depressie wordt door de Wereldgezondheidsorganisatie immers gezien als een van de grootste gezondheidsproblemen van deze tijd. Anderzijds is de vraag naar de effectiviteit ook belangrijk omdat we binnen het veld van de psychologie en de psychiatrie inmiddels beschikken over diverse vormen van psychotherapie die naast elkaar gebruikt worden. Naar elk van deze vormen van psychotherapie werd en wordt onderzoek gedaan, waardoor het relevant is om van tijd tot tijd onderlinge vergelijkingen te maken.
In hun meta-analytische overzichtsstudie vergelijken Cuijpers & co 53 studies. Bij elk van deze deelstudies werd gewerkt met een controlegroep die een andere vorm van psychologische behandeling kreeg en werd de format van de randomized trial gevolgd. Dit is een experimentele onderzoeksmethode waarbij patiënten willekeurig worden toegewezen tot een behandelvorm: de helft van de groep krijgt de therapie waarvan met wil nagaan of ze goed werkt en de andere helft krijgt de controlebehandeling. De therapievormen die worden vergeleken zijn cognitieve gedragstherapie, non-directieve ondersteunende therapie, gedragsactivering, kortdurende psychodynamische/psychoanalytische therapie, probleemoplossende therapie, interpersoonlijke therapie en sociale vaardigheidstraining. Elk van deze therapieën werd in minstens 5 deelstudies onderzocht.
Uit de resultaten blijkt dat alle vormen van therapie een substantieel positief effect hebben op het functioneren van patiënten, en dat geen van al deze therapieën uitsteekt boven de andere. Globaal bleek interpersoonlijke therapie op kortere termijn licht effectiever te zijn dan de andere en was de non-directieve ondersteunende therapie iets minder doeltreffend. Op langere termijn verdween dit verschil evenwel. Ook bleek dat iets meer patiënten afhaakten bij cognitieve gedragstherapie en dat er het minste afhakers waren bij probleemoplossende therapie. Globaal besluiten de auteurs dat er geen grote verschillen zijn in de doeltreffendheid van de voornaamste vormen van psychotherapie voor ernstige depressie.
Interessant aan de meta-analyse is dat deze aantoont dat psychoanalytische of psychodynamische therapie de vergelijking van andere therapievormen goed doorstaat. Echter, laat de resultaten vooral ook een oproep zijn om therapie goed af te stemmen op de vraag van een patiënt eerder dan op de dada’s van de therapeuten.
Opiniestuk over psychoanalyse in De Standaard
De Standaard publiceerde op 10 december 2011 een opiniestuk waarin ik aangeef vanuit welk perspectief we aan de universiteit werken met psychoanalyse. Met dank aan de redactie voor de titel:
Niet zomaar charlatans met Kleenex
Psychoanalyse doorstaat empirische toets
Psychoanalyse laat ons niet onberoerd. In één weekendkrant wordt gewag gemaakt van een strijd over de erfenis van Sigmund Freud, laat Slavoj Zizek blijken dat hij onder anderen bij Jacques Lacan de mosterd haalt om politieke systemen te karakteriseren en verwijst fotograaf Michiel Hendryckx naar Freud om duidelijk te maken hoe zijn kindertijd hem parten speelt (DS 3 december). Je zou je voor minder afvragen hoe dat nu eigenlijk zit met de psychoanalyse: wat kan een mens ermee aanvangen? En hoe gaat de universitaire onderzoeker ermee om?
Evident misschien maar toch: psychoanalyse is een theorie. Dat wil zeggen dat ze een denkkader biedt om naar de werkelijkheid te kijken en om ermee om te gaan. De werkelijkheid waarin psychoanalytici vooral geïnteresseerd zijn, is psychisch lijden. Vandaar dat ze zich vooral de vraag stellen hoe menselijke ervaringen in elkaar zitten en hoe therapeutische interventies daarop kunnen ingrijpen.
De grondlegger van de discipline is Sigmund Freud. Hij was het die, vertrekkende van zijn dagelijkse praktijk als therapeut, voor het eerst stukjes van de theorie formuleerde en herformuleerde. Psychoanalytische theorie is allesbehalve een statisch geheel, maar evolueerde en evolueert voortdurend. Spreken over ‘de’ psychoanalyse is bijgevolg ongenuanceerd. Vroegere ideeën werden en worden op hun waarde beoordeeld, en in dialoog gebracht met andere wetenschappen. Jacques Lacan is daarin zonder twijfel de belangrijkste vernieuwer.
Net zoals elke andere theorie, gaande van de darwiniaanse evolutieleer tot het economisch denken van John Maynard Keynes, loopt een psychoanalytische theorie het risico gereduceerd te worden tot een dogmatisch geloofsysteem. Als dat gebeurt, is die theorie geen denkkader meer, maar een toegangspoort tot De Waarheid.
Dat is een risico waar Freud al op wees, maar gelukkig kan het anders. Hedendaags universitair onderzoek naar psychoanalyse is sterk verankerd binnen de klinische psychologie, en gaat expliciet in tegen die tendens tot dogmatisme. Dat onderzoek heeft als doel het psychoanalytische denken en de klinische methodes die eruit volgen op hun waarde te beoordelen. We vertrekken daarbij van geijkte wetenschappelijke methodes, en bestuderen de discipline in het licht van maatschappelijke en wetenschappelijke evoluties. Universitair onderwijs is op zijn beurt gebaseerd op dat onderzoek, en biedt studenten en clinici houvast om op een kritische en ethische manier na te denken over theorie en praktijk.
Kritische toets
Eén manier waarop we psychoanalyse onderzoeken, is via conceptuele studie. Dat soort onderzoek heeft als doel de eigenheid, meerwaarde en limieten van het psychoanalytische denken in kaart te brengen en af te toetsen aan andere theorieën en disciplines. Zo’n studie is belangrijk. Psychoanalyse biedt immers een denkkader dat toelaat voorbij concreet gedrag psychisch functioneren te doorgronden, en de band tussen een individu en zijn sociale leefomgeving beter te begrijpen.
Een andere vorm van onderzoek is empirisch gericht, en bestaat bijvoorbeeld uit effectstudies. Daarin wordt nagegaan of psychoanalyse als klinische methode leidt tot positieve resultaten. De kostenefficiëntie en de therapeutische werkzaamheid van psychoanalytische therapie wordt daarbij vergeleken met andere vormen van psychotherapie, of interventies met medicijnen.
Recente studies maken duidelijk dat psychoanalytische therapie de vergelijking met andere therapieën doorstaat en een effectieve behandelvorm is. En dat geldt zowel voor kortdurende als langdurende psychoanalytische therapie.
Klassiek is psychoanalyse uitgedacht als langdurige behandeling voor mensen met complexe problemen. Sommige psychoanalytische therapieën zijn echter vrij kort, en na dertig sessies kan een probleem opgehelderd zijn. Uit onderzoek weten we dat kortdurende psychoanalytische therapie even effectief is als andere vormen van psychotherapie die evenveel tijd vragen, zoals gedragstherapie. In 2008 bijvoorbeeld toonde een Nederlandse onderzoeksgroep onder leiding van Pim Cuijpers dat aan bij de behandeling van depressie. Terzijde: de therapeutische effecten die psychotherapieën in het algemeen realiseren zijn dubbel zo groot als die van een behandeling die louter op medicatie steunt. Psychoanalytische therapie wordt binnen de prestigieuze Cochrane Library – de belangrijkste databank die evidence based behandelingen in kaart brengt – dan ook beschouwd als een degelijke interventievorm.
Minder medicijnen
Op een soortgelijke manier werd ook langdurige psychoanalytische therapie aan kritische empirische toetsen onderworpen. Een recente overzichtsstudie die eerder dit jaar in The British Journal of Psychiatry werd gepubliceerd, toont aan dat patiënten die langdurige psychoanalytische therapie kregen, na behandeling merkelijk beter functioneren dan patiënten die een meer kortdurende vorm van psychotherapie kregen (meer details over deze studie staan op mijn blog). Bovendien houden dergelijke verbeteringen stand over de jaren en gaan ze gepaard met verminderde medische consumptie.
De psychoanalyse valt dus niet zomaar af te doen als vrijblijvende speculatie over menselijk functioneren. Ze biedt een denkkader voor klinische interventie en voor kritische reflectie over menselijk functioneren. Als denkkader moet ze uiteraard zelf blijvend bevraagd en bestudeerd worden.
Psychoanalyse is een effectieve therapievorm – part 2: Shedler in American Psychologist 2010
Begin 2010 publiceerde Jonathan Shedler in het tijdschrift American Psychologist – een van de meest prestigieuze en invloedrijke psychologietijdschriften – een artikel over de effectiviteit van psychoanalytische therapie. In deze studie wordt de effectgrootte van psychoanalytische therapie vergeleken met effectgroottes van andere therapievormen. Even tussendoor: effectgrootte is een statistische term die aanduidt hoe sterk een groep die een interventie kreeg (bijvoorbeeld personen die psychoanalytisch therapie kregen) na afloop van de interventie verschilt van een groep die geen interventie of een andere behandeling kreeg. Effectgroottes worden gebruikt om te evalueren in hoeverre symptomen verbeteren en mensen ook werkelijk anders gaan functioneren op sociaal en persoonlijk vlak. Een effectgrootte van 0.8 wordt in medisch en psychologisch onderzoek doorgaans beschouwd als groot, een effectgrootte van 0.5 wordt beschouwd als matig en een effectgrootte van 0.2 als klein.
De onderstaande tabel komt uit het artikel van Shedler en vergelijkt effectgroottes van verschillende vormen van therapie. In de linker kolom staan meta-analyses vermeld voor 4 vormen van interventie: psychotherapie in het algemeen, gedragstherapie, antidepressiva en psychoanalytische therapie. Meta-analyses zijn statistische overzichtsstudies waarin bevindingen uit tal van afzonderlijke studies worden samengebracht. De meta-analyses die in deze tabel vermeld staan zijn allen rigoureus uitgevoerd. De laatste kolom geeft aan hoeveel afzonderlijke studies in de meta-analyse van een auteur betrokken waren.
De kolom met de ‘effect size’ geeft de effectgrootte weer. Hieruit leren we dat psychotherapie over het algemeen een groot verbetereffect heeft. Het therapeutisch effect van antidepressiva is alvast een pak lager. De cijfers maken ook duidelijk dat de therapeutische resultaten van psychoanalytische therapie de vergelijkende toets met andere vormen van psychotherapie goed doorstaan. Onderaan in de tabel wordt het effect van langdurende psychoanalytische therapie besproken. Deze cijfers geven aan dat langdurige therapie op haar beurt therapeutische resultaten oplevert die groter zijn dan in meer kortdurende therapieën. In de recente overzichtstudie van Leichsenring en Rabung uit 2011 die ik eerder besprak (zie bericht “Psychoanalyse is een effectieve therapievorm – part 1: Leichsenring en Rabung in BJP 2011”) wordt het bijkomende therapeutische effect van langdurige psychoanalytische berekend. Zij geven aan dat langdurige psychoanalytische therapie een extra effectgrootte oplevert die tussen de 0.44 en de 0.68 ligt.